Ik word wel eens moe als ik weer in de verdediging moet als het om kerkmuziek gaat. Voor je het weet bevind je je in een wespennest waaruit ontsnappen onmogelijk is. Is een gitaar soms niet tot Gods eer? Moeten we niet met onze tijd mee? De jeugd moeten we toch vasthouden? Wie begrijpt die ouderwetse psalmteksten nog? Zucht….
Toen werd het vier mei.
Via de radio volgde ik de dodenherdenking op de Amsterdamse Dam.
De militaire kapel speelde passende muziek voor de gelegenheid en de woorden van de diverse sprekers waren zorgvuldig gekozen. Een achttienjarig meisje van allochtone afkomst had een prachtig gedicht gemaakt dat uit een groot aantal inzendingen geselecteerd was. De twee minuten stilte werden als uiterst functioneel ervaren. Niets werd aan het toeval overgelaten; tot op de seconde was de liturgie vastgelegd.
Liturgie?
Nee, dit was ‘slechts’ een dodenherdenking met diverse hoogwaardigheidsbekleders, waarbij Gods naam niet eens genoemd werd. Toch deed het geheel zeer aan liturgisch handelen denken. Daarbij kwam het in niemand op om spontaan een onvoorbereid praatje te houden voor de microfoon. Ook werden er geen populaire deuntjes gezongen en tijdens de twee minuten was er geen achtergrondmuzak. De muziek die door de militaire kapel ten gehore werd gebracht was zorgvuldig ingestudeerd en er was dan ook geen wanklank te horen. Het taalgebruik was nergens platvloers of gezocht ‘modern’. Uiteraard kon ik via de radio niet zien wat er gebeurde, maar ik stel me zo voor dat de betrokken mensen niet in korte broek, T-shirt en sportschoenen gekleed waren.
Hoe kan dit? Waar komt deze schijnbaar vanzelfsprekende stijl vandaan?
Eerbied voor de oorlogsslachtoffers? Het besef dat de Koningin aanwezig is?
Maar hoe zit het dan met onze kerkdiensten?
Daar gedenken we hèt Slachtoffer. Daar is de grote Koning zelf aanwezig.
Toch is het juist in de kerk dat het moeilijk praten is over zaken als kwaliteit. Het moet vooral spontaan en leuk zijn. Over een bewuste stijl die past bij Gods heiligheid wordt maar zelden nagedacht. God is toch liefde? Dan vindt Hij vast alles ‘leuk’ wat zijn kinderen doen. Toch?
Ik schaam mij plaatsvervangend als ik de volstrekt vanzelfsprekende stijl van zo’n dodenherdenking vergelijk met wat we soms van de erediensten maken. En al is een kerkdienst uiteraard geen dodenherdenking, maar een viering van en voor de Levende; betekent dat vervolgens dat het er allemaal niet zo toe doet?
Is het echt een kwestie van ‘smaken verschillen?’ Of zit er meer achter? Hebben we nog echt een besef waarom en voor wie we eigenlijk kerkdiensten bezoeken? Of is de dodelijke gewoontevorming zo ingesleten dat we niet meer in staat zijn tot verwondering? Want daar begint het toch mee:
Een lied van uw verwondering
dat nòg uw naam niet onderging,
maar weer opnieuw geboren is
uit water en uit duisternis.
Wij zullen naar zijn land geleid
doorleven tot in eeuwigheid
en zingen bij zijn wederkeer
een nieuw gezang voor God de Heer.
(LvK 225, Willem Barnard)
Onder de titel ‘Intonatie’ schreef ik regelmatig artikelen voor het blad ‘Eredienst’ van de VGK (Vereniging Gereformeerde Kerkmusici). Niet zelden enigzins ironisch en hopelijk ter ‘leering ende vermaeck.’