Als iemand mij vraagt wat voor werk ik doe, antwoord ik meestal glimlachend: ‘ik werk niet, ik speel alleen maar’. Om deze uitspraak toch nog het nodige gewicht te verlenen, voeg ik er wel eens het fraaie Schiller-citaat aan toe: ‘der Mensch spielt nur, wo er in voller Bedeutung des Wortes Mensch ist, und er ist nur da ganz Mensch, wo er spielt’.
Als we in het kader van de eredienst een nog diepere laag aanboren, komen we als vanzelf terecht bij het spelen voor Gods aangezicht. Een prachtig beeld, dat we kennen uit het Spreukenboek. In het achtste hoofdstuk wordt ons de creatieve wijsheid voorgesteld, die al vanaf het begin van de tijd voor Gods aangezicht speelt. In Johannes 1 ontdekken we vervolgens dat het Christuskind de vleesgeworden wijsheid is en als volmaakt mens eindelijk volgens de door God bedoelde spelregels leeft: terug naar af.

Ik heb dan ook nooit de instelling gehad dat ik geld aan het verdienen ben als ik mijn werk als kerkmusicus verricht. Dat is ook niet verwonderlijk: de betaalde kerkmusicus is weliswaar goed verdedigbaar, maar altijd nog een hoogst zelden voorkomend verschijnsel in onze kringen. Maar het punt dat ik hier aanroer is dat van de musicus, die een bijdrage mag leveren aan het spel van de liturgie, en daarmee mensen uittilt boven het dagelijks bestaan. Mede door de muziek mogen we in de kerkdienst een andere realiteit bevroeden, die ons verbindt met het verleden, uitziet naar de toekomst en ons de actualiteit van de troon van het Lam present stelt. Aan dit heilige spel meewerken is een privilege en levert in ieder geval geestelijk per definitie meer op dan dat het kost.

Binnen het kerkelijke speelveld is deze visie inmiddels schaars geworden. Zowel gemeenteleden als voorgangers vinden het in toenemende mate belangrijk dat juist het hier en nu van de ons omringende wereld centraal staat tijdens de eredienst. Niet zelden wordt deze visie fanatiek, ja aanvallend uitgedragen door het type mens dat liturgisch geheel buitenspel staat. Godfried Bomans omschreef zulke mensen eens zeer treffend en niet zonder humor: ‘….ze juichen de naastenliefde toe en verkeren in een voortdurende staat van niet duidelijk gemotiveerde blijheid, die tegen alle ironie bestand is en in een vuurvaste glimlach gratis wordt aangeboden. Hun idealisme is mateloos, hun woordkeus gering, hun energie onuitputtelijk. Hun gedachten zijn even veelomvattend als onduidelijk, hun gevoelens even uitbundig als ongericht. Twijfel kennen zij niet. Alles is eenvoudig.’

De verfijnde spelregels van de liturgie zijn niet aan hen besteed. Daarmee bedoel ik niet alleen het gebrek aan onderscheidingsvermogen als het om muziek gaat. Er openbaart zich ook een gemis aan bereidwilligheid om naar argumenten te luisteren die niet direct binnen het eigen referentiekader vallen.
Het alomtegenwoordige relativisme blijkt dan merkwaardigerwijze dwingend te werken: de ene mening kan onmogelijk beter zijn dan de andere en dus heeft iedereen gelijk. Spelfouten bestaan niet en de prachtige Bijbelse paradox: liturgisch –dienstbaar- leiding geven, wordt zomaar vervangen door politieke spelletjes. Spelers op de bank worden ingezet bij een ongewenste wedstrijd, waarop ze niet voorbereid zijn. Je krijgt dan zomaar het gevoel dat je bij het verliezende team bent ingedeeld.

Voor de verdedigende kerkmusicus is het er niet eenvoudiger op geworden om doelgericht te blijven. Juist omdat de regels, de geboden, naar de achtergrond verdwijnen, krijgt het spel geen kans meer om tot bloei te komen. En opeens moet ik werken op zondag.

Onder de titel ‘Intonatie’ schreef ik regelmatig artikelen voor het blad ‘Eredienst’ van de VGK (Vereniging Gereformeerde Kerkmusici). Niet zelden enigzins ironisch en hopelijk ter ‘leering ende vermaeck.’