Improvisatie en liturgie hebben niets met elkaar te maken.
Tja, uit z’n context gerukt klinkt dat erg dramatisch. Maar het is waar: onvoorbereide creatieve uitbarstingen van voorgangers of musici in de eredienst zijn zelden verrijkend en leiden vaak af van de werkelijke inhoud. Antoine Bodar, van wie de uitspraak afkomstig is, fulmineert in zijn columns herhaaldelijk tegen ‘vermeende creativiteit – beroerd overblijfsel van de jaren zestig, toen niemand hier te lande niet “creatief” heette te zijn.’
Bodar heeft duidelijk niet veel op met de hedendaagse creatieve babbelcultuur, die ook de kerken niet onberoerd laat. Het gebrek aan stijl en cultuur is volgens Bodar zelfs een belangrijke reden dat kerken leeglopen en geen aantrekkingskracht meer uitoefenen. ‘De muzen zijn vertrokken en de diensten zijn meesttijds zo gewoon geworden, zo menselijk om niet te zeggen “gezellig”, dat het velen aangenamer is op zondagochtend in bed te blijven dan het kerkgebouw aan te doen.’ Toch is de bekende columnschrijvende priester geen pessimist als het om de toekomst van de kerk gaat. Een boek met een selectie van zijn schrijverijen heeft als titel zelfs ‘Nochthans zal ik juichen’ (Habakuk 3) meegekregen. Hij pleit daarin voor een houding die juist tegen de ‘waan van de week’ ingaat en die de wereld werft, in plaats van achter haar aan holt. Daarbij moeten we ons steeds weer bewust worden van wat de kerk is en hoe wij haar (willen) beleven.
Bodar stelt enkele zinvolle vragen, zoals: ‘Is het ons huis, waar wij ook de Heer treffen? Of is het Zijn huis, waar wij ook elkaar tegemoet treden? Geven wij elkaar gastvrijheid? Of geeft Hij ons gastvrijheid?’
Soortgelijke vragen over de grondhouding ten opzichte van de eredienst dienen altijd vooraf te gaan aan de visievorming rondom de praktische invulling ervan. Vragen over bijvoorbeeld de kwaliteit of de al dan niet noodzakelijk geachte laagdrempeligheid van de liturgie hebben altijd achterliggende gedachten. Willen we onze niet-religieuze medemens bereiken? Zoeken we zelf iets dat we in de huidige erediensten niet (meer) vinden? Moet het aantrekkelijker worden voor de jeugd en de kinderen? Zijn we nog wel bij de tijd? Allemaal vragen die eigenlijk pas gesteld mogen worden als we eerst nadenken over het werkelijke doel van de eredienst. En als Calvinistische kerken zouden we dan in de eerste plaats moeten vragen: hoe komt God aan zijn eer? Dat is het uitgangspunt, dat door de eeuwen heen onveranderd blijft. Dan loont het ook de moeite om te kijken hoe men dat door de eeuwen heen vorm gegeven heeft. Dan blijken vragen van toen nog volop actueel en problemen van nu vaak eeuwenoud. Om Antoine Bodar nog eenmaal aan het woord te laten: ‘Liturgie heeft van nature alles te maken met dagelijks leven. Zij is alleen al leerschool in omgangsvormen, bevordert wellevendheid en dienstvaardigheid en spoort aan onderlinge van God gekregen verbinding te bewaren. Maar liturgie is niet gewoon als dagelijks leven. Vieringen zijn feestelijkheden, waar dagelijksheid wordt opgetild en horizontale Godsbeleving ruimte geeft aan verticale. Zo kan liturgische verloedering een einde nemen en de katholieke kerk in haar erediensten nieuw élan krijgen.’ Of je met een roomse kromstaf rechte slagen kan slaan!
Onder de titel ‘Intonatie’ schreef ik regelmatig artikelen voor het blad ‘Eredienst’ van de VGK (Vereniging Gereformeerde Kerkmusici). Niet zelden enigzins ironisch en hopelijk ter ‘leering ende vermaeck.’