Zondagmiddag; het einde van de dienst. De zegen is net uitgesproken en ik ben halverwege mijn uitleidend orgelspel. Er staat plotseling een man naast me bij de klaviatuur die heftig gebarend op luide toon tegen me begint te praten. ‘Er valt bij u niet te zingen, deze dienst had geen enkele sfeer!’ Enigszins geïrriteerd vraag ik hem of hij in ieder geval zo fatsoenlijk wil zijn om te wachten tot ik uitgespeeld ben. Na mijn slotakkoord gaat hij meteen verder: ‘mensen zoals u zijn er de oorzaak van dat velen de kerk verlaten; dit is gewoon gemeente-pesten!’ Uiteraard wordt mijn stemming er na deze mededelingen niet beter op, maar ik probeer in ieder geval te peilen waar de moeite precies ligt. Speelde ik te snel? Was het te hard? Te modern misschien? Op geen van de vragen kan de man iets zinnigs antwoorden, hij blijft erbij dat er ‘geen sfeer’ in de kerkdienst was. Omdat hij te gast was in de dienst, kon hij natuurlijk ook niet vergelijken of de door hem aangeduide ‘sfeerloosheid’ een gebruikelijke bijwerking van mijn orgelspel is.
Meteen maakt hij ook nog even korte metten met de organist in zijn eigen gemeente: die deugt ook van geen kant. In ‘zijn’ gemeente blijkt een uitstekend musicus te spelen, maar schijnbaar weet hij bij onze criticus de juiste snaar ook niet te raken. Omdat ik aangeef dat we in Zuidhorn trots op onze goed zingende gemeente zijn en dat ik met ongefundeerde kritiek niet zoveel kan, verlaat hij mopperend de orgelbalustrade weer.
Een wat meer beschaafde variant van deze ontmoeting had ik enkele weken eerder bij mij thuis. Deze keer een broeder uit de gemeente, die het gesprek opende met te vertellen dat hij absoluut geen verstand van muziek heeft. Dit weerhield hem er niet van om in de loop van het gesprek duidelijk te maken dat er volgens hem mensen niet meer ter kerke gaan door mijn orgelspel. Zelfs een overstap naar de baptistengemeente in Drachten zou mede gemaakt worden door traumatische ervaringen met het muzikale deel van de erediensten in Zuidhorn. Er moest dus wel iets grondig mis zijn met de wijze waarop ik de toetsen beroerde, te meer omdat dit volgens zijn zeggen bij de andere organisten veel minder speelde. Ook deze broeder kon me niet vertellen waar de pijn nu precies zat, dus vroeg ik hem om gewoon eens na een dienst boven te komen om precies te vertellen wat er mis is. Per slot van rekening wil ik toch niet op m’n geweten hebben dat mensen door mijn bijdrage in de eredienst de kerk verlaten!
En jawel: meteen de volgend zondag stond hij na de dienst bij de klaviatuur. ‘Het was geweldig!’ ‘Totaal anders dan normaal!’ ‘We hebben heerlijk gezongen!’ Ik kijk mijn vrouw vertwijfeld aan: was het anders? Zij schudt gelukkig haar hoofd; ik was al even bang dat er iets mis was met mijn oren.
De juiste diagnose is waarschijnlijk dat hij voor het eerst geluisterd heeft….
Onder de titel ‘Intonatie’ schreef ik regelmatig artikelen voor het blad ‘Eredienst’ van de VGK (Vereniging Gereformeerde Kerkmusici). Niet zelden enigzins ironisch en hopelijk ter ‘leering ende vermaeck.’