Ik ken een predikant die ook een getalenteerd musicus is en er op beide vakgebieden duidelijke meningen op na houdt. Bovendien weet hij die meningen vaak op kernachtige wijze en niet zonder humor te verwoorden. Zo vergeleek hij enkele jaren geleden in dit blad ‘minimal-music’ eens met de achtergrondmuziek bij een achtervolgingsscène in een ‘Dirty Harry film’. Onlangs nog gebruikte hij in het blad ‘Muziek & liturgie’ van onze zustervereniging het citaat one has to know his limitations om zijn punt over stijlkopieën kracht bij te zetten. Als groot Clint Eastwood-fan kan ik zulke uitspraken van ons bestuurslid David de Jong zeker waarderen. Minder duidelijk worden zijn uitspraken als het gaat om het evangelische lied binnen de eredienst. Aan de ene kant signaleert hij terecht het gevaar dat de eredienst een ‘grabbelton’ wordt: voor elk wat wils. Aan de andere kant mag wat hem betreft de veelkleurigheid van het volk van God weerspiegeld worden in de eredienst. Ga er als kerkmusicus maar aan staan! Gelukkig staat bij hem het woord ‘kwaliteit’ hoog in het vaandel, maar daarmee beginnen de moeilijkheden eigenlijk pas echt…..
Aanmerkelijk minder enthousiast ben ik over enkele uitspraken die te horen waren op het onlangs gehouden congres ‘Muziek in de kerk’ te Amersfoort. Mijn nekharen gaan spontaan overeind staan als ik een zin lees als: ‘De kerk kan niet om het ritme van de popmuziek heen. Daarom moet er ruimte gemaakt worden voor andere instrumenten dan het orgel’. Laat ik meteen duidelijk zijn: de tweede zin stoort me allerminst. Natuurlijk is er ruimte voor andere instrumenten dan alleen het orgel. Maar die eerste zin: het ‘er niet omheen kunnen’: dat geluid hoor ik vaak tot vervelens toe. Termen als ‘aanpassen’ en ‘eigentijds’ maskeren vaak een totaal gebrek aan visie binnen de kerken als het gaat om kerkmuziek. Of is het nog zorgwekkender: is het weghalen van drempels tussen kerk en wereld de visie van veel kerken? In plaats van een antwoord te geven op de tijdgeest van vandaag, proberen we ons zoveel mogelijk aan te passen aan de hedendaagse cultuur. Los van het feit dat dit ten ene male onmogelijk is, krijg ik ook sterk de indruk dat het ‘stad op een berg’ en een ‘zoutend zout’ zijn niet met deze kameleongedachte overeenstemt. Om een heilig (=afgezonderd!) volk te zijn, moet je juist verschillen uitbuiten en je daardoor krachtig profileren. Om diezelfde reden houden veel mensen hun hart vast nu de Christenunie in de regering zit: hoe groot is de kans dat een uitgesproken oppositiepartij door compromissen uiteindelijk zijn kracht verliest?
Daarmee kun je nog niet zomaar antwoorden geven op prangende vragen die spelen rond de invulling van de eredienst. Overigens is het niet-muzikale deel van de eredienst hier ook zonder meer mee verbonden: van taalgebruik tot kleding, van aankleding van de kerkzaal tot de vorm van de kansel. In zijn uitstekende boekje ‘Stroomopwaarts in een nieuwe eeuw’ schrijft Stephan Holthaus: ‘Modes, stromingen en trends roepen om een tegencultuur, waarin bijbelse normen centraal staan. Het evangelie moet voor onze cultuur vruchtbaar gemaakt worden. Dit is de taak die God op de schouders van de kerk van vandaag legt. De kerk moet tegen de stroom ingaan.’ Vanuit dit denken ontstaat er een invulling van de eredienst die niet gebaseerd is op angst, maar op het feit dat we een boodschap voor de wereld hebben. Die boodschap is dwaasheid voor de wereld en de hoop die wij hebben kent de wereld niet. Mag dàt eens wat meer doorklinken in onze discussies over de eredienst? In plaats van het huilerige ‘er niet omheen kunnen’ zou ik liever ‘er tegenaan’ zien:
go ahead, make my day!
Onder de titel ‘Intonatie’ schreef ik regelmatig artikelen voor het blad ‘Eredienst’ van de VGK (Vereniging Gereformeerde Kerkmusici). Niet zelden enigzins ironisch en hopelijk ter ‘leering ende vermaeck.’