Stelt u zich eens voor:
zoonlief wordt tien jaar en op de ochtend van zijn verjaardag verzamelen vader, moeder en de andere kinderen zich voor de slaapkamerdeur.
Zoonlief, die natuurlijk al uren wakker is, kijkt verwachtingsvol naar de deur die opengaat en ziet de gezinsleden met pakjes binnenkomen.
Vader neemt het woord:
‘lieve zoon, omdat je vandaag jarig bent, zijn we bij elkaar gekomen in jouw slaapkamer. Zo meteen zullen we zingen: “lang zal hij leven, lang zal hij leven, lang zal hij leven in de gloria, in de gloria, in de gloria.” Daarna zullen we drie maal “hiep hiep hoera!” scanderen om de feestvreugde te verhogen.’

U begrijpt dat de laatste restjes spontane betrokkenheid de slaapkamer inmiddels ruimschoots verlaten hebben.
Waarom doen we dit in kerkdiensten wel voortdurend? Als de liturgische elementen zoals het votum, de zegengroet, de wet en de geloofsbelijdenis steeds weer van een toelichtend praatje worden voorzien, is de actieve deelname van de gemeente gereduceerd tot nul. Je hoeft immers niet meer na te denken wanneer er iets gebeurt in de dienst en welke functie het heeft. Onderuitgezakt ondergaan we, of liever: consumeren we het gebodene.

Met liederen is zo mogelijk nog merkwaardiger. De werkelijk nuttige functie van moderne media is dat iedereen ruim van tevoren weet uit welke onderdelen de liturgie bestaat. Gemeenteleden die de dienst thuis meemaken kunnen vaak zelfs dagen van tevoren de orde van dienst al krijgen. Toch worden liederen uitputtend aangekondigd in de dienst en regelmatig wordt zelfs de inhoud al verklapt. Om in de sfeer van ons verjaardagsfeestje te blijven:

Hoewel zoonlief na het zingen met gretige blik naar de cadeautjes kijkt, neemt vader eerst weer het woord:
‘Jongen, zoals je ziet hebben we cadeaus voor je meegenomen, omdat we je tiende verjaardag vieren. Ze zijn ingepakt, omdat het op die manier een verrassing is wat het kleurige papier verbergt. Natuurlijk hebben we iets uitgezocht dat bij je past en wat je graag wilt hebben. Het grote pak bevat het waveboard, het pakket dat je zus vast heeft een modelvliegtuig en het kleine pakje hier, je raadt het al, heeft de herkenbare vorm van een computerspel.’

In de kerkdienst kijken we van zulke praktijken helemaal niet op. Het eerst voorlezen van een psalmvers en het vervolgens zingen komt nog op grote schaal voor. Door de gemeenteleden ‘dom’ te houden – zij hadden immers de prachtig bijpassende vondst in het te zingen lied vast niet opgemerkt – zullen ze inderdaad niet actief anticiperen en reageren in de dienst.
Ik spreek nog niet eens over het lezen van een onberijmde psalm die door de berijmde gezongen versie gevolgd wordt of het ‘misbruik’ van het slotgebed om de gemaakte punten in de preek nog eens fijntjes te herhalen.

Vieren is een kunst die je niet uit moet leggen.

Onder de titel ‘Intonatie’ schreef ik regelmatig artikelen voor het blad ‘Eredienst’ van de VGK (Vereniging Gereformeerde Kerkmusici). Niet zelden enigzins ironisch en hopelijk ter ‘leering ende vermaeck.’